De lange zijwanden van de inkomhal worden aan weerszijden doorbroken door een rondbogige toegang, gevat in een Lodewijk-XIV omlijsting. Aan de linkerkant wordt die geflankeerd door zuilen, rechts door pilasters in Ionische stijl. Tegenover de toegangspoorten aan de straatkant bevindt zich een koetspoort die oorspronkelijk toegang bood tot de doorgang naar de binnenplaats. Nu geeft zij uit op de galerij die het hoofdgebouw verbindt met de grote vergaderzaal. Aan de rechterzijde geeft de dubbele rondboogdeur toegang tot de trapzaal.
Links en rechts van de trap bevinden zich de borstbeelden van Jan Frans Willems (door Gustave Kasteleyn) en Jan Baptist David (door Dominique van de Bossche naar François de Vriendt). Naast de doorgang naar de wandelgang valt het borstbeeld van Karel Lodewijk Ledeganck (door Désiré Duwaerts) te bewonderen.
In de grote salon vooraan valt het contrast op tussen de wit-en-gouden lambrisering en het rode zijdedamast van de wandbekleding. Dit zijdedamast werd in 1886 aangebracht ter vervanging van de zijde waarmee de salon in 1863 was behangen. Ook bij de vernieuwde overgordijnen werd de oorspronkelijke vormgeving gekopieerd. Wit en goud is ook de spiegel op de schoorsteenmantel en de rococo stucversiering van het plafond. De supraporta-grisailles met putti komen uit de omgeving van Van Reysschoot.
Het schilderij op de muur tegenover de schouw is van Nicaise de Keyser. Het stelt het bezoek voor van de aartshertogen Albrecht en Isabella aan het atelier van Plantijn. De doeken links en rechts van de schouw, van Lodewijk Somers, zijn getiteld: "De bibliothecaris" en "Proeven lezen".
In deze salons staan borstbeelden van prominente figuren uit de negentiende-eeuwse Vlaamse beweging en de Vlaamse letterkunde: Prudens van Duyse en Hendrik Conscience (beide door Alois de Beule, resp. 1994 en 1993), Theodoor van Rijswijck (François de Vriendt, 1897), Ferdinant Augustijn Snellaert (Gustave Kasteleyn naar Isidore du Brucq, 1894), Johan Michel Dautzenberg (Albert Hambresin, 1897) en Philips Blommaert (Frans Deckers, 1897).
Met de indrukwekkende houten lambrisering van deze salon heeft David 't Kint zijn naam van meester-timmerman alle eer aangedaan. Bewonder de schouwbekleding met het harmonieuze samenspel van de gouden rocaille-omlijsting van de spiegel en de warme kleur van het eikenhout. De wanden zijn bespannen met neorococotapijten uit een Ingelmunsters atelier.
De drie sterk ingedonkerde supraporta's boven de deuren tonen landschappen met dieren. Het drieledige plafond is ook hier gedecoreerd met wit-en-gouden stucwerk, met schelp- en bladmotieven. De monumentale kristallen kroonluchter die de zaal domineert, werd samen met het gebouw verworven, net zoals een groot deel van het meubilair van de beide grote salons.
Het pronkstuk van de trapzaal is de fraai gesculpteerde leuning, met haar nerveuze rocaillemotieven en bloemslingers, gevat in een strakke, massieve omlijsting. Het plafond werd beschilderd met een wolkenhemel, vermoedelijk in de 19de eeuw. Het marmeren reliëf onderaan de trap is een portret van Isidoor Teirlinck door Isidoor de Rudder. Bovenaan de trap hangt aan de muur een portret van Emanuel Hiel (Felix Cogen, 1870).
De representatieve ruimten van dit 18de-eeuwse huis liggen in U-vorm rond de centrale trapzaal: twee grote salons, een voor- en een achteraan, in het verlengde van de trapzaal, en twee grote salons, die elk de helft van de naastliggende ruimten innemen. De interieurs werden aangekleed naar de smaak van de 18de- en 19de-eeuwse adellijke bewoners. Na 1892 ondergingen de interieurs slechts geringe wijzigingen, zodat zij een goed beeld geven van de voorname wooncultuur uit de twee voorgaande eeuwen.
De vergaderzaal is een merkwaardig voorbeeld van neorococo-architectuur. Houtwerk, wanden, plafonds en meubilair maken deel uit van een totaalontwerp en vormen een exuberant geheel dat eerder Weens dan Gents aandoet. Plafond en muren hebben een rijke stucwerkdecoratie. Armand Heins schilderde de ingewerkte medaillons. Ramen, deuren en lambrisering zijn in dezelfde zwierige rococostijl uitgewerkt.
De rijk gesculpteerde eikenhouten afsluiting die spreekgestoelte en bestuurstafel van de zaal afscheidt, mag tot het beste gerekend worden wat in deze neostijl gerealiseerd werd.
In de zaal hangt een portret van Prins Albert, geschilderd door Louis Maeterlinck. Het portret van minister August Beernaert, op de muur aan de straatzijde, is van Juliaan de Vriendt, het portret van Koning Albert I is een tekening van Isidoor Opsomer.
De salon, die nu dienst doet als leeszaal en vergaderzaal, wordt de Gezellezaal genoemd. Hier valt vooral de strengere Lodewijk-XVI-decoratie op, met een mooie zwartmarmeren schouw met opgezette bloemenmotieven in wit marmer.
Aan de wand aan de straatkant bevindt zich een afgietsel van het dodenmasker van Guido Gezelle. Aan de tegenoverliggende wand hangt een portret van Gezelles leerling Hugo Verriest (Alphons Joseph Blomme, 1921). Beiden waren lid van de Academie. Andere Academieleden zijn afgebeeld op de portretmedaillons (door L. Du Bar) boven de deuren. Wanneer u links van de schouw begint, ziet u achtereenvolgens: Joris Eeckhout, Hugo Verriest, Cyriel Buysse, Jozef Muls, Stijn Streuvels en Maurits Sabbe. Tegenover de schouw hangt het portret van Pieter Willems (door Henri Otto), die eind vorige eeuw de eerste grote dialectenenquête voor het hele Zuid-Nederlandse taalgebied uitvoerde. Naast het raam hangt een zelfportret van Prudens van Duyse.