In debat
Welke rol moeten taal en literatuur spelen in onze maatschappij? Hoe is het met de universitaire opleiding neerlandistiek gesteld? Zijn de inhoud en de structuur van deze opleiding voor verbetering vatbaar? Welk imago heeft het schoolvak Nederlands? Hoe kunnen we meer jongeren warm maken voor taal en literatuur? Deze en andere vragen stonden centraal in acht korte lezingen. De sprekers maakten een analyse van de situatie en dachten na over een plan voor versterking. Vervolgens gingen ze in gesprek met vakgenoten en met het publiek.
Deze sprekers en referenten kwamen aan het woord: Johan De Caluwe (spreker) en Sarah Van Hoof (referent), Karin Echten (spreker) en Frederik De Ridder (referent), Wim Vandenbussche (spreker) en Öznur Karaca (referent), Theo Witte (spreker) en Remco Sleiderink (referent), José Vandekerckhove (spreker) en Jordi Casteleyn (referent), Dirk De Geest (spreker) en Erica van Boven (referent), Peter-Arno Coppen (spreker) en Kevin Absillis (referent), Lieve De Wachter (spreker) en Karel Verhelst (referent).
Kon u er niet bij zijn? Lees hier de abstracts van de lezingen en de integrale teksten van sprekers en referenten, of lees hieronder de slotbeschouwing zoals opgetekend door Frank Willaert, een van de inspiratoren van het Platform voor de neerlandistiek.
Slotbeschouwing met enkele aanbevelingen
De Studiedag Neerlandistiek die op 11 oktober 2019 in de KANTL plaatsvond, was bijzonder omdat wellicht voor het eerst in Vlaanderen – of in ieder geval voor het eerst sinds heel lang – universitaire neerlandici, vakdidactici en leraren Nederlands met elkaar in discussie traden over de toekomst van hun vak. Dat ze het na die ene dag niet meteen op alle punten roerend met elkaar eens waren, mag dan ook geen verbazing wekken. Zelfs over de vraag of er eigenlijk wel sprake is van een crisis in de neerlandistiek, werden tegenstrijdige antwoorden gegeven. Was de ene spreker van mening dat heil slechts kan komen van een tabula rasa van bestaande instellingen en de oprichting van iets helemaal nieuws en uiteraard veel beters, dan betoogde de andere spreker dat het binnen de huidige structuur mogelijk was om met ‘relatief simpele ingrepen’ de tanende belangstelling voor de neerlandistiek op te voeren. Pleitte de ene spreker voor een radicale opdeling en herverkaveling van de neerlandistiek over bredere vakken als ‘taal’, ‘literatuur’ en ‘taalvaardigheid’, dan beklemtoonde de andere spreker juist de eenheid van het vak door op het gemeenschappelijke object – het Nederlands – te wijzen en op het feit dat taalkundigen, letterkundigen en taalbeheersers allemaal vragen onderzoeken die vorm, betekenis, gebruikscontext betreffen en de onderlinge verbanden daartussen. Brak de ene spreker een lans voor een speciaal en lichter programma voor zijinstromers om op die manier het dreigende tekort aan leraren Nederlands op te vangen, dan waren anderen van oordeel dat vooral een ambitieuze invulling van het vak in het secundair onderwijs de aantrekkelijkheid van een loopbaan als leraar Nederlands zou verhogen. De discussie is dus zeker niet afgerond, het is noodzakelijk dat de gesprekken worden voortgezet. Vermoedelijk zullen die aan het licht brengen dat niet alle tegenstellingen even onoverbrugbaar zijn als ze hier zijn opgediend.
Hoe dan ook kwamen in de bijdragen en in de discussies een reeks standpunten en desiderata aan het licht, waarover wel een vrij grote consensus bestond. Ze worden hier geformuleerd in de vorm van aanbevelingen, omdat gesprekken uiteraard goed en wenselijk zijn, maar acties noodzakelijk.
1. Verrijk de inhoud van het vak Nederlands
Bijna alle sprekers waren het erover eens dat het vak Nederlands in het middelbaar onderwijs aantrekkelijker wordt wanneer het meer biedt dan lees- en taalvaardigheid, en dat de rijke inhoud van de neerlandistiek er in zoveel mogelijk dimensies aan bod moet komen: aandacht voor taal en literatuur in hun systemische, cognitieve, sociale en historische dimensies. Daarbij moet niet alleen kennis maar vooral reflectie over talige (bv. kinder- of tweede taalverwerving, taalregisters, taalverandering, huistaal en schooltaal…) en literaire fenomenen (bv. canoniseringsprocessen, literatuur als toegang tot belevingswerelden uit heden en verleden, als creatief of retorisch taalgebruik…) centraal staan. Verder zou creatief schrijven, zowel in de middelbare school als aan de universiteit, de aantrekkelijkheid van het vak kunnen verhogen en de leerlingen op talig vlak inventiever en dus slagvaardiger maken. Tegelijk zou dit hun belangstelling voor taal speelsgewijs aanwakkeren.
2. Geef het vak Nederlands de ruimte en zorg voor leraren met ‘bagage’
De overgrote meerderheid van de aanwezigen was het er over eens dat een vak met ‘inhoud’ vereist dat er voldoende lestijd beschikbaar is en dat leraren over een stevige vakkennis beschikken. Een verdere reductie van het aantal lesuren of minder aandacht voor het belang van vakkennis bij docenten in het middelbaar onderwijs zal immers onvermijdelijk leiden tot een verdere vervlakking van het vak Nederlands, geringere creativiteit bij onzekere docenten, die nochtans onderwijs moeten kunnen geven op de maat van al hun leerlingen, en een verminderde belangstelling bij de leerlingen voor taal, taalvaardigheid en literatuur. Een van de gevolgen zal zijn dat een studie Nederlands nog minder aantrekkelijk wordt, en dat goede studenten zich nog minder aangesproken zullen voelen door een loopbaan als leraar Nederlands.
3. Versterk de samenwerking tussen de universitaire neerlandistiek en het middelbaar onderwijs
Om het vak Nederlands aantrekkelijker te maken en om leraren te ondersteunen is het noodzakelijk dat universiteit en school weer meer naar elkaar toegroeien. Dat betekent dat inspanningen van universitaire neerlandici om handboeken, MOOC’s, websites, nascholingen, gastdocentschappen e.d. te verzorgen door de universitaire overheid als nuttig, waardevol en noodzakelijk worden beschouwd en bijgevolg positief worden gewaardeerd. Hetzelfde geldt voor publicaties, lezingen e.d. die gericht zijn op een breed publiek. Leraren moeten de mogelijkheid krijgen om desiderata te formuleren, mee didactisch materiaal te ontwikkelen en zich bij te scholen.
4. Maak middelen vrij voor een voor leraren en leerlingen gebruiksvriendelijk en steeds weer geactualiseerd platform
Initiatieven van universitaire neerlandici en wetenschappelijke instellingen die relevant zijn voor docenten, hun leerlingen en het brede publiek zijn op het ogenblik te zeer versnipperd en daardoor vaak onbekend. Daarom zouden er middelen ter beschikking moeten komen voor de inrichting en het onderhoud van een platform – noem het ‘Nedflix’ (Johan De Caluwe) – waarop leraren en belangstellenden op een gebruiksvriendelijke wijze doorverwezen worden naar relevante websites, MOOC’s, publicaties, nascholingsactiviteiten e.d. Om een en ander in goede banen te leiden is het wenselijk dat er een regieorgaan komt waarin neerlandici, didactici en leraren vertegenwoordigd zijn.
5. Versterk de samenwerking tussen Vlaamse, Nederlandse en ‘extramurale’ initiatieven die relevant zijn voor het onderwijs
Een dergelijk platform moet ook de toegang vergemakkelijken tot buitenlandse, zowel Nederlandse als ‘extramurale’ initiatieven die voor de Vlaamse neerlandistiek in het algemeen en voor het schoolvak Nederlands in het bijzonder van belang zijn. Samenwerking met buitenlandse collega’s bij de ontwikkeling van leermiddelen dient te worden aangemoedigd, al zal het ook nodig zijn specifieke initiatieven te ontwikkelen die op de Vlaamse situatie zijn afgestemd. Internationale samenwerking is ook aangewezen omdat de confrontatie met een buitenlandse blik de reflectie van zowel docenten als leerlingen op eigen taal en literatuur kan bevorderen.