In de achttiende eeuw hebben de Zuidelijke Nederlanden nauwelijks auteurs of teksten voortgebracht die tot de canon van de Nederlandse literatuur zijn gaan behoren. De weg naar het binnenland biedt een antwoord op de vraag hoe dat komt en laat zien welke rol de Nederlandse letterkunde speelde in een meertalige maatschappij, waar het Frans de belangrijkste cultuurtaal was.
Het Nederlands was de taal van de letterkunde die voor een breed publiek was bedoeld en deel uitmaakte van het publieke leven: toneel, feestelijke gelegenheidsdichtkunst, prediking, politieke polemiek. Schrijvers deden wat van hen werd verwacht en hielden zich aan de oude recepten, anderen weken van de bekende wegen af en zochten naar verandering en vernieuwing.
De veelheid aan teksten, met hun variatie aan thematiek en bedoelingen, tonen de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden in hun eigenheid en verscheidenheid, met moralisme en speelsheid, grootspraak en eenvoud, twijfel en vervoering, conformisme en opstandigheid.