Frank Willaert was in 2012 al eens voorzitter van de KANTL. In 2015 trad hij opnieuw tot de bestuurscommissie toe, als ondervoorzitter van de Academie. Sinds 1 januari 2018 neemt hij opnieuw de taak van voorzitter op zich.
Tijdens de vergadering van 18 januari lichtte tegenover de leden en het personeel van de KANTL een tip van de sluier in verband met zijn plannen en voornemens. De tekst van zijn toespraak volgt hieronder.
Beste collega’s en personeelsleden,
Ik zal niet ontkennen dat ik vandaag met enige schroom voor u sta. Niet omdat het voorzitterschap van deze Academie dermate verheven is dat degene die de voorzitterstoel beklimt, ervoor moet vrezen draaierig te worden van hoogtevrees. Een van de vele aantrekkelijke kanten van deze instelling is, dat ze gevestigd is niet in een paleis, maar in een huis – Huis van Oombergen –, en dat wie de arcana van deze Academie wil leren kennen, geen hoge trappen bestijgen moet, maar over een lage drempel stapt én langs een glazen deur. Er heerst in dit huis een pretentieloze gemoedelijkheid. Ook al voel ik na zoveel jaren nog altijd de polderklei van Bachten de Kupe aan mijn schoenzolen kleven, hier voel ik mij thuis.
Maar vandaag dus ook: beschroomd. Omdat ik besef dat de overdracht van dit voorzitterschap een moment markeert dat toch wel anders is dan de vroegere zich jaarlijks herhalende rituelen. En dat niet alleen vanwege de ongewoon lange duur van het vorige voorzitterschap. Maar vooral vanwege het feit dat onze Academie in de voorbije periode een ingrijpende gedaanteverwisseling heeft ondergaan, die haar in staat stelt de toekomst, die enkele jaren geleden nog ernstig bedreigd leek, met grotere zelfzekerheid en met meer vertrouwen tegemoet te zien.
Het bestuur van deze Academie is grondig gemoderniseerd, de taken van de personeelsleden zijn op zo’n wijze geherformuleerd dat onvermoede talenten tot volle ontplooiing kunnen komen, de inhoudelijke betrokkenheid van de leden is vergroot en de interne debatcultuur gestimuleerd. Het opstellen van een literaire canon, wat aanvankelijk een roekeloze onderneming leek, heeft de Academie een nieuw elan en naar buiten toe ook meer glans gegeven. De verhoudingen met het ministerie en met andere organisaties die op ons speelveld bedrijvig zijn, zijn sterk verbeterd. Beste Erik [Vlaminck], ik denk dat ik de gevoelens van ons allen, leden en personeel, weergeef als ik mij hier de tolk maak van onze grote dankbaarheid.
Zo’n geslaagd voorzitterschap legt meteen de lat hoog voor de opvolger. Vandaar dus mijn schroom. Want met de schaakstukken die nu zo goed op het bord staan opgesteld, moet met wijs beleid worden gespeeld. Gelukkig weet ik mij goed omringd. Door personeelsleden van wie het plezier en de fierheid afstralen om zich voor deze instelling te kunnen inzetten. Door de leden van wier engagement en deskundigheid ik veel verwacht. Door mijn medebestuursleden, van wie ik de betrokkenheid en wijsheid in de voorbije jaren zeer ben gaan waarderen. Uiteraard ben ik opgelucht dat Erik nog zeker één jaar aan boord blijft, want ik reken zeer op zijn ervaring en zijn savoir faire. Zoals ik ook zeer blij ben dat ik in het komende jaar weer met onze vast secretaris Willy Vandeweghe intenser zal kunnen samenwerken. Beste Willy, als ik, zoals een middeleeuws auteur, een allegorie zou moeten maken van het abstracte begrip “belangeloze inzet”, dan zou die figuur een treffende gelijkeis vertonen met jouw persoon.
Wat voor werk ligt er zoal op de plank? Zodra het nieuwe decreet gestemd is, zullen we moeten nagaan hoe we de nieuwe mogelijkheden die het biedt, concreet gaan invullen. We zullen moeten werken aan de herziening van onze canon. Hopelijk krijgen we de middelen om een begin te maken met de realisatie van het canoncentrum. Het werk daaraan zal heel wat beslommeringen met zich mee brengen, maar tevens de rol van de Academie in het Vlaamse onderwijs- en literatuurlandschap versterken, het literatuuronderwijs ten goede komen en onze huisvesting in dit gebouw veilig stellen. De ervaring met de canon heeft mij geleerd dat we uitdagingen, ook al lijken ze niet zonder risico, beter niet systematisch uit de weg gaan, mits we ze met de nodige voorzichtigheid, creativiteit en in goed overleg met de belanghebbenden proberen aan te pakken.
Met de Academie gaat het goed. Toch moeten we ook aan zelfonderzoek doen en erkennen dat er ruimte is voor verbetering. Een standpunt over het literatuuronderwijs is er niet gekomen. Behalve het feit dat we allen geplaagd worden door tijdsgebrek, zie ik daar twee redenen voor. Ten eerste hebben we geen duidelijke procedure en ook geen duidelijke format. Naar mijn mening moet een standpunt een wetenschappelijk onderbouwd betoog zijn dat uitmondt in een of meerdere zo helder mogelijk geformuleerde adviezen naar het beleid toe. In dat opzicht is een standpunt iets anders dan een motie of een opiniestuk. Het formuleren van standpunten behoort tot onze missie en ik denk dat we op dit punt enig beleid horen te ontwikkelen.
De tweede reden waarom het standpunt er niet gekomen is, heeft mijns inziens alles te maken met de complexiteit van de materie. Wie zich daarvan wenst te vergewissen, moet slechts de bijdrage van Theo Witte, Erwin Mantingh en Marjolein van Herten in het zoaps verschenen nummer van Spiegel der Letteren lezen over stand en toekomst van het literatuuronderwijs in Nederland. Wellicht moeten we ons dan ook niet schromen om bij het formuleren van standpunten ook een beroep te doen op medewerking buiten onze Academie. Op die manier zou de Academie ook haar rol als forum ten volle vervullen.
Een tweede punt waar we aan zouden moeten werken betreft het opzetten van een vriendenwerking t.a.v. de Academie. Daarvoor zijn in het verleden al plannen gemaakt. Het lijkt me wenselijk dat we ze onder het stof vandaan halen. Het eerste doel van zo’n vriendenwerking moet m.i. niet het genereren van nieuwe inkomsten zijn, ook al zijn die zeker welkom zijn en wordt zoiets ook meer en meer van gesubsidieerde instellingen als deze verwacht. Maar belangrijker nog lijkt het me dat de Academie om zich heen een kring van mensen verzamelt die zich bij het reilen en zeilen, bij het wel en misschien ooit het wee van de academie betrokken voelen én, belangrijker nog, haar impulsen geven, zodat ze het contact met het bredere publiek niet verliest.
Mijn lijstje is hiermee lang niet ten einde. Maar zoals Hadewijch schreef: “Die tijt es cort, hier es vele te doene”. Nu al kijk ik met een bang hart naar het eind van dit jaar, waar jullie mij zullen vragen, wat er van al die mooie plannen terechtgekomen is. Al heb ik mijn antwoord al klaar: “We moeten het samen doen, met vereende krachten.” Voor alle ideeën die jullie zullen ventileren, voor alle initiatieven die jullie zullen nemen, en voor alle welmenende kritiek die jullie zullen leveren, ben ik jullie nu al dankbaar.
Deel deze pagina